Evolutie
Tot halverwege de negentiende eeuw was er geen wetenschappelijke verklaring over hoe de verschillende dier- en plantensoorten op aarde waren ontstaan. Charles Darwin veranderde dat met zijn boek On the Origin of Species (1859) waarin Darwin de evolutietheorie uiteenzet en volgens hem het belangrijkste principe daarachter, natuurlijke selectie. Evolutie is het proces van veranderingen aan organismen van generatie op generatie. De evolutietheorie beschrijft dit proces, en de evolutiebiologie bestudeert hoe organismen evolueren.
Deze site gaat over uitgestorven diersoorten, soms voorouders van nog levende dieren. Een pagina over evolutie is dus onmisbaar. In verschillende delen zal kort uitgelegd worden hoe evolutie in zijn werk gaat. |
Inhoud
1. Waarom evolueren organismen?
1.1 Mutaties en natuurlijke selectie
1.2 Genetische drift en gene flow
1.3 Kunstmatige selectie
2. Hoe werkt evolutie?
2.1 Soortvorming
2.2 Snelheid van evolutie
2.3 Co-evolutie
3. Aanwijzingen, argumenten en bewijzen voor evolutie
3.1 Paleontologie
3.2 Anatomie
3.3 Geologie en biogeografie
3.4 Genetica
3.5 Rechtstreekse waarneming
4. Video's
5. Argumenten tegen evolutie en misvattingen
1.1 Mutaties en natuurlijke selectie
1.2 Genetische drift en gene flow
1.3 Kunstmatige selectie
2. Hoe werkt evolutie?
2.1 Soortvorming
2.2 Snelheid van evolutie
2.3 Co-evolutie
3. Aanwijzingen, argumenten en bewijzen voor evolutie
3.1 Paleontologie
3.2 Anatomie
3.3 Geologie en biogeografie
3.4 Genetica
3.5 Rechtstreekse waarneming
4. Video's
5. Argumenten tegen evolutie en misvattingen
1. Waarom evolueren organismen?
1.1 Mutaties & natuurlijke selectie
Het belangrijkste principe achter evolutie is natuurlijke selectie. Natuurlijke selectie, door Charles Darwin 'survival of the fittest' genoemd, houdt in dat de individuen van een soort die het best aangepast zijn aan hun omgeving, overleven en een betere kans hebben om zich voort te planten. De belangrijkste oorzaak van natuurlijke selecties zijn mutaties, toevallige wijzigingen in de genen van een organisme waardoor genetische variatie ontstaat en er natuurlijke selectie kan plaatsvinden. Natuurlijke selectie kan eenvoudig uitgelegd worden aan de hand van een voorbeeld, bijvoorbeeld de evolutie van de giraf. Okapi's en giraffen zijn verwant met elkaar, ze hebben zelfs een gemeenschappelijke voorouder.
De voorouders van de okapi en giraf konden met hun korte nek maar een beperkte hoeveelheid voedsel bereiken met hun mond. Door toevallige mutaties werden er dieren geboren met een nek die enkele centimeters langer was. Deze individuen hadden dus iets meer voedsel binnen hun bereik, waren sterker en hadden bijgevolg een grotere kans om zich voort te planten. De eigenschap 'lange nek' werd dus doorgegeven aan volgende generaties en misschien vond er weer eens een mutatie plaats waardoor de nek weer langer werd. Op termijn ontstonden er organismen met een nek die even lang was als die van de giraf. |
Maar... Waarom heeft de okapi dan geen lange nek? De okapi leeft in dichte wouden, dus is er méér dan genoeg voedsel laag bij de grond te vinden. Een langere nek levert dus geen voordeel op ten opzichte van een kortere nek, dus zet de eigenschap zich niet voort. Giraffen leven op savannes waar voedsel veel schaarser is, dus is een lange nek wél een voordeel.
Het bovenstaande voorbeeld van natuurlijke selectie wordt bevestigd door de fossielen van onderstaande organismen:
|
1.2 Genetische drift & gene flow
Behalve mutaties en natuurlijke selectie zijn er nog twee ander processen die tot evolutie kunnen leiden, genetische drift en gene flow. Bij geslachtelijke voortplanting worden genen van beide ouders doorgegeven. Er is dus een kans dat bepaalde genen van één van beiden niet worden doorgegeven. Als een gen voor een bepaald kenmerk weinig voorkomt binnen een populatie, kan dit gen door toedoen van genetische drift op relatief korte termijn verdwijnen. Dit gebeurt vooral in eerder kleine populaties.
|
Gene flow doet zich voor wanneer individuen van één populatie om de een of andere reden migreren naar een andere populatie met iets andere kenmerken dan de eerste populatie. Omdat er in de tweede populatie zich nu één of meerdere individuen bevinden met genen voor de kenmerken van de eerste populatie, zal de tweede populatie door inmenging van nieuwe kenmerken op termijn veranderen.
|
1.3 Kunstmatige selectie
Bij kunstmatige selectie worden eigenschappen die voordelig zijn voor de mens doorgegeven, door middel van selectief kweken, in tegenstelling tot natuurlijke selectie, waarbij het selectieproces volledig volgens het toeval gebeurt. Door middel van kunstmatige selectie heeft de mens soorten gecreëerd die voordelig waren voor hem, zoals tomatenplanten waar grotere vruchten aan groeien, of de verschillende hondenrassen.
2. Hoe werkt evolutie?
Waarom organismen evolueren werd al in de vorige paragraaf uitgelegd, maar nog niet hoe organismen precies evolueren. Evolutie is een ongeleid proces (het heeft geen 'doel'). Evolutie hoeft ook niet tot complexere of intelligentere organismen te leiden, het is een willekeurig proces. Zo stammen slangen af van hagedissen, maar hebben ze geen poten (dus zijn ze minder complex), heeft Homo sapiens een kleinere herseninhoud dan zijn 'neef' Homo neanderthalensis (die uitgestorven is), en hebben vlooien geen vleugels terwijl hun voorouders die wel hadden.
Soorten kunnen uitsterven wanneer ze zich niet snel genoeg aanpassen. Een snelle verandering zoals bijvoorbeeld een meteorietinslag of plotselinge vulkanische activiteit kunnen enorm hoge percentages van het leven doen uitsterven (zoals 65 miljoen jaar geleden voor het laatst gebeurd is).
Waarschijnlijk is meer dan 99,9% van alle diersoorten die ooit geleefd hebben, uitgestorven.
Soorten kunnen uitsterven wanneer ze zich niet snel genoeg aanpassen. Een snelle verandering zoals bijvoorbeeld een meteorietinslag of plotselinge vulkanische activiteit kunnen enorm hoge percentages van het leven doen uitsterven (zoals 65 miljoen jaar geleden voor het laatst gebeurd is).
Waarschijnlijk is meer dan 99,9% van alle diersoorten die ooit geleefd hebben, uitgestorven.
2.1 SoortvormingWat is een soort? De definitie van de bioloog Ernst Mayr wordt het meest gebruikt: een soort is een groep organismen die sterk op elkaar lijken, zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen voortbrengen. Het definiëren van een soort is niet eenvoudig. Zo zijn paarden en ezels in staat zich onderling voort te planten, maar levert deze kruising geen vruchtbare individuen op, waardoor ze niet tot dezelfde soort behoren. Chihuahua's en pitbulls zien er heel verschillend uit, maar behoren wel tot dezelfde soort. Deze definitie van een soort heeft ook nadelen, zo gaat ze niet op voor organismen die zich ongeslachtelijk voortplanten, zoals bacteriën.
Soortvorming doet zich vooral voor wanneer er sprake is van reproductieve isolatie. Er zijn twee soorten soortvorming te onderscheiden, namelijk allopatrische soortvorming en sympatrische soortvorming. Het schema rechts geeft deze twee soorten soortvorming kort weer. Allopatrische soortvorming doet zich voor wanneer er zich geografische isolatie voordoet, dus wanneer een populatie als gevolg van de vorming van een fysieke barrière als een rivier of bergketen gescheiden wordt. De gescheiden populaties kunnen zich dan anders gaan evolueren, waardoor op termijn de populaties zodanig hard gaan verschillen dat ze, indien de fysieke barrière verdwijnt, niet meer in staat zijn om zich onderling voort te planten. Er is dan sprake van soortvorming. Peripatrische en parapatrische soortvorming zijn speciale vormen van allopatrische soortvorming. |
Sympatrische soortvorming doet zich altijd voor binnen eenzelfde ecosysteem, dus zonder fysieke barrière. Sympatrische soortvorming kan zich voordoen als gevolg van verschillende oorzaken:
- Ecologische isolatie: wanneer populaties van eenzelfde soort verschillende niches van eenzelfde ecosysteem bezetten, kunnen ze evolueren naar aparte soorten met eigen unieke kenmerken.
- Ethologische isolatie: wanneer het paarvormend gedrag van verschillende populaties van eenzelfde soort niet meer op elkaar afgestemd is, zullen de populaties zich niet meer onderling voortplanten en vindt er soortvorming plaats.
- Morfologische isolatie: door mutaties kunnen de voortplantingsorganen van verschillende individuen van een soort niet meer op elkaar passen, waardoor ze zich niet meer kunnen voortplanten en er nieuwe soorten ontstaan.
- Temporele isolatie: als de individuen van verschillende populaties van eenzelfde soort in een andere periode van het jaar seksueel rijp zijn, zullen ze zich niet kunnen voortplanten en zal er soortvorming plaatsvinden.
2.2 Snelheid van evolutieDe evolutietheorie van Darwin beschrijft evolutie als een traag proces, als resultaat van vele kleine mutaties doorheen de miljoenen generaties.
Zoals wetenschap nu eenmaal in zijn werk gaat (anders droegen we nog een berenvel en zaten we nu in een grot samen een geroosterd konijn te eten) verandert het voortdurend door nieuwe ontdekkingen. Darwin was juist, maar niet helemaal. Evolutie gáát niet altijd even snel. Lange tijd blijft een soort onveranderd, waarna ze plots snel verandert (op genetische schaal dan, honderden generaties is dus 'snel'), door plotse veranderingen in de omgeving. Dit principe blijkt uit fossielen en heet punctuated equilibrium. |
Korte periodes met grote veranderingen aan de leefomgeving zorgen dus voor snellere evolutie, als er niets aan de leefomgeving verandert blijft het organisme bijna hetzelfde en evolueert het traag. Fossiele 'tussenvormen' zijn dus relatief zeldzaam.
Het principe van geleidelijke evolutie en punctuated equilibrium kan goed geïllustreerd worden aan de hand van de olifant. Moeritherium (180 kg), een voorouder van olifanten, deed er meer dan 15 miljoen jaar over om naar Deinotherium (7.000 kg) te evolueren. De massa is veertig keer groter geworden in vijftien miljoen jaar. Elephas antiquus leefde ongeveer 500.000 jaar geleden en woog 7.000 kg. De Cypriotische dwergolifant leefde tot 10.000 jaar geleden op het eiland Cyprus. Deze laatste woog echter maar 300 kg, en Elephas antiquus is toch écht zijn voorouder! De massa is twintig keer kleiner geworden in slechts 100 000 jaar.
|
Ter vergelijking: als de evolutie van Moeritherium naar Deinotherium even snel was verlopen, zou Deinotherium honderden tonnen gewogen hebben. 'Dwerg-evolutie' komt vaak voor. Een populatie raakt geïsoleerd op een klein eiland met weinig voedsel. Individuen die kleiner zijn, zullen dus als enige overleven waardoor een populatie relatief snel kan evolueren.
2.3 Co-evolutieCo-evolutie vindt plaats wanneer twee of meer organismen elkaar beïnvloeden, wanneer er een specifieke, erfelijke relatie tussen twee soorten is.
Voorbeelden van co-evolutie zijn de relatie tussen roofdier en prooi waarbij beiden evolueren naar bijvoorbeeld een sneller organisme. Het prooidier kan enkel overleven als het sneller is, wat ook geld voor het roofdier. |
3. Aanwijzingen, argumenten en bewijzen voor evolutie
Aanwijzingen voor evolutie zijn afkomstig uit verschillende onderdelen van de wetenschap. Zo ondersteunt niet alleen biologie de evolutietheorie, maar ook de embryologie, genetica, geologie, paleontologie, ...
Evolutie kan niet (rechtstreeks) op een mensenleven waargenomen worden, dit wilt echter niet zeggen dat het niet op een meer indirecte manier waargenomen kan worden.
Evolutie kan niet (rechtstreeks) op een mensenleven waargenomen worden, dit wilt echter niet zeggen dat het niet op een meer indirecte manier waargenomen kan worden.
3.1 Paleontologie
Veel kennis van evolutie is afkomstig uit de paleontologie. Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen. Fossilisatie, de vorming van fossiele, is een heel zeldzaam proces, het grootste deel van de overblijfselen van overleden organismen vergaan gewoon.
De bodem is opgebouwd uit verschillende lagen, hoe dieper de laag zich bevindt, hoe ouder ze is. Op die manier kan de chronologie van fossielen aangetoond worden, bijvoorbeeld dat organisme A voor organisme B leefde. Door middel van datering kan men bij benadering precies gaan bepalen wanneer een organisme leefde, bijvoorbeeld dat organisme A 50 miljoen jaar geleden leefde en organisme B 60.000 jaar geleden. Dit zijn slechts benaderingen; het kan ook 48 miljoen jaar geleden en 62.000 jaar geleden geweest zijn. Meetinstrumenten hebben nu eenmaal een foutmarge, zo kan je met een meetlat ook niet tot op een micrometer nauwkeurig meten, dat wilt echter niet zeggen dat je meting fout is. |
Doorheen de eeuwen zijn er duizenden, zo niet miljoenen fossielen gevonden. Door fossielen te bestuderen en te vergelijken met andere fossielen en nog levende organismen, kan men de afstamming van en verwantschap tussen organismen aantonen. Van de voorouders van sommige diersoorten zijn er zodanig veel fossielen gevonden dat ze een soort continue reeks vormen die een geleidelijke evolutie naar de hedendaagse soorten laten zien. Op deze pagina vindt je een aantal fotoreeksen hierover ter illustratie. Soms worden er ook zogenaamde 'overgangsvormen' gevonden, fossielen die eigenschappen van verschillende groepen in zich verenigen. Zo is Archaeopteryx een overgangsvorm tussen reptiel en vogel, en Tiktaalik tussen vis en amfibie.
|
3.2 Anatomie
De taxonomie is de wetenschap die zich bezighoudt met het indelen van het leven in groepen. Organismen met veel overeenkomstige kenmerken worden in dezelfde groep geplaatst. Sinds de ontdekking van DNA gebeurt dit ook door middel van genetische overeenkomsten. Organismen binnen een groep zijn nauwer met elkaar verwant dan met organismen erbuiten.
Soms komen vergelijkbare structuren bij verschillende soorten voor, die verschillende functies hebben. Katten, mensen, vleermuizen en dolfijnen hebben allemaal dezelfde beenderen in hun voorpoten; toch hebben ze allemaal een andere functie. De voorpoten van een kat spelen een belangrijke rol bij het lopen, bij de mens doen ze dienst als grijpmechanisme, vleermuizen gebruiken ze om te vliegen en bij dolfijnen vormen de voorpoten vinnen. Deze overeenkomsten in opbouw zijn te verklaren aan de hand van een gemeenschappelijke voorouder. Zoals je in de paragraaf over soortvorming kon lezen, kan een populatie van een soort afgescheiden worden van andere populaties, waarna ze anders kan gaan evolueren. |
Ook de embryologie bevat belangrijke aanwijzingen voor evolutie. In de beginfase van de embryogenese lijken de embryo's van bijna alle gewervelde dieren sterk op elkaar. Zo hebben alle embryo's een aanleg voor kieuwbogen en kieuwspelen, en een staart, ook bij menselijke embryo's. Bij de verdere ontwikkeling van embryo tot foetus ontstaan er steeds meer verschillen. Deze overeenkomsten zijn een aanwijzing voor het bestaan van een gemeenschappelijke voorouder.
Een direct bewijs vanuit de anatomie voor evolutie is het bestaan van rudimentaire organen, organen die nauwelijks of geen functie meer hebben. Voorbeelden hiervan zijn overblijfselen van achterpoten bij walvissen, ogen bij blindmuizen (blindmuizen kunnen niet zien, maar hebben wel ogen). Voorbeelden van rudimentaire organen bij de mens zijn de appendix (deze heeft wel degelijk een functie, maar die functie wordt ook volbracht op andere plaatsen in het lichaam), lichaamsbeharing, oorspieren, het staartbeen, en verstandskiezen. |
Ook atavismen tonen evolutie aan. Een atavisme is het zich opnieuw voordoen van een kenmerk dat aanwezig was bij zijn (verre) voorouders. Atavismen zijn vrij zeldzaam. Paarden hebben aan elke poot één teen. Soms wordt er echter een paard met drie tenen geboren, zoveel tenen hadden hun verre voorouders ook. Ook bij mensen kunnen zich atavismen voordoen. Heel uitzonderlijk worden mensen met een staart geboren, zoals onze verre voorouders er ook een hadden.
Anatomische overeenkomsten tussen fossielen en organismen kunnen ook misleidend zijn. Organismen die niet nauw met elkaar verwant zijn, kunnen dezelfde structuren ontwikkelen. Dit heet convergente evolutie. Een voorbeeld hiervan zijn haaien en dolfijnen, die niet nauw verwant zijn met elkaar (dolfijnen zijn zoogdieren, haaien vissen), maar toch sterk op elkaar lijken.
Anatomische overeenkomsten tussen fossielen en organismen kunnen ook misleidend zijn. Organismen die niet nauw met elkaar verwant zijn, kunnen dezelfde structuren ontwikkelen. Dit heet convergente evolutie. Een voorbeeld hiervan zijn haaien en dolfijnen, die niet nauw verwant zijn met elkaar (dolfijnen zijn zoogdieren, haaien vissen), maar toch sterk op elkaar lijken.
3.3 Geologie en biogeografie
De biogeografie bestudeert de verspreiding van organismen. De verspreiding van hedendaagse soorten kan verklaard worden door de ligging van continenten in het verleden te bestuderen. Fossielen van sommige organismen zijn gevonden in zowel Zuid-Amerika, Afrika, Antarctica, India en Australië. Dit toont aan dat deze continenten ooit aan elkaar vastgezeten hebben. Tijdens het Perm en Trias vormden alle continenten één supercontinent, Pangea.
Een concreter en recenter voorbeeld dat evolutie aantoont is terug te vinden in de verspreiding van primaten in de wereld. Primaten worden teruggevonden in Zuid-Amerika en Afrika. Er zijn duidelijke verschillen tussen Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse soorten, maar de onderlinge verwantschap is nog steeds duidelijk. Men weet dat Afrika en Zuid-Amerika vroeger aan elkaar vastgezeten hebben. Toen de twee continenten uiteen begonnen te drijven, is de gemeenschappelijke voorouder van de Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse primaten zich op elk continent anders beginnen te evolueren.
Een concreter en recenter voorbeeld dat evolutie aantoont is terug te vinden in de verspreiding van primaten in de wereld. Primaten worden teruggevonden in Zuid-Amerika en Afrika. Er zijn duidelijke verschillen tussen Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse soorten, maar de onderlinge verwantschap is nog steeds duidelijk. Men weet dat Afrika en Zuid-Amerika vroeger aan elkaar vastgezeten hebben. Toen de twee continenten uiteen begonnen te drijven, is de gemeenschappelijke voorouder van de Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse primaten zich op elk continent anders beginnen te evolueren.
3.4 Genetica
Genetisch onderzoek heeft aangetoond dat mutaties kunnen plaatsvinden. DNA is verantwoordelijk voor de synthese van proteïnen, mutaties zijn wijzigingen in het DNA, en dus ook wijzigingen in de vorm en functie van proteïnen en dus van het gehele organisme. Sommige mutaties hebben helemaal geen effect, anderen hebben een negatief effect met eventueel afwijkingen of zelfs de dood tot gevolg, en andere hebben een positief effect dat het organisme beter in staat stelt te overleven. Mutaties zijn slechts kleine wijzigingen, maar als ze zich geregeld voordoen over een periode van duizenden, zo niet miljoenen generaties, kunnen uiteindelijk grote wijzigingen ontstaan in organismen.
Vroeger stelde men stambomen van organismen op enkel op basis van anatomische, geologische en paleontologische gegevens op, die soms een verkeerd beeld kunnen geven over de verwantschap van organismen. De moleculaire biologie heeft hier verandering in gebracht. Door te onderzoeken in welke mate de basensequentie in het DNA van een organisme overeenkomt met die van een ander organisme, kan men onomstotelijk vaststellen hoe nauw twee organismen verwant zijn met elkaar. Zo deelt de mens meer DNA met de chimpansee dan met eender welk ander organisme, namelijk 95-99%, afhankelijk van het onderzoek. Op deze manier kan men stambomen opstellen.
|
3.5 Rechtstreekse waarneming
Soortvorming verloopt te langzaam om waargenomen te kunnen worden in een mensenleven. Toch verloopt evolutie niet altijd op een tijdschaal van miljoenen jaren. In het Nagubagomeer in Oeganda leven 5 soorten cichliden die nergens anders voorkomen. Het Nagubagomeer werd 4.000 jaar geleden gescheiden van het Victoriameer, de 5 soorten (die zich niet met elkaar kunnen voortplanten) moeten zich dus sindsdien hebben geëvolueerd uit één voorouder, in minder dan 4.000 jaar. Er is hier sprake van sympatrische soortvorming.
Een vroeg stadium van soortvorming kan zich ook op kortere termijn voordoen, wat nagebootst kan worden met een experiment. Wanneer een populatie fruitvliegjes gescheiden wordt en elk deel van de populatie een verschillende soort voedsel krijgt, en de populaties na een aantal generaties weer bij elkaar gezet worden, zullen de fruitvliegjes een duidelijke partnervoorkeur hebben voor fruitvliegjes die uit dezelfde deelpopulatie komen. Hier is er sprake van allopatrische soortvorming.
|
4. Video's
Hoe komen schildpadden aan hun schild?
|
Evolutie van walvissen.
|
Gewoon een mooi gemaakt animatiefilmpje. ☺
|
5. Argumenten tegen evolutie en misvattingen
Echte argumenten tegen evolutie zijn er niet. (Creationistische) argumenten kunnen stuk voor stuk weerlegd worden. Een echt argument tegen evolutie zou een fossiel van een gewervelde van 3 miljard jaar oud (gewervelden bestaan pas 500 miljoen jaar) zijn, of dat van een 300 miljoen jaar (toen er nog geen zoogdieren waren) oud konijn. Eén fossiel op de verkeerde plaats kan de evolutietheorie weerleggen. En dit fossiel is nog nooit gevonden.
Feit is dat vele details van evolutie nog niet zeker zijn. Dit wil alles behalve zeggen dat evolutie niet klopt. Dat organismen evolueren, en de aarde 4,5 miljard jaar oud is, staat echter zo vast als een rots (of vaster dan dat).
Een schepping (zoals voorgesteld door vele religies) is door dit simpel feit al weerlegd:
Feit is dat vele details van evolutie nog niet zeker zijn. Dit wil alles behalve zeggen dat evolutie niet klopt. Dat organismen evolueren, en de aarde 4,5 miljard jaar oud is, staat echter zo vast als een rots (of vaster dan dat).
Een schepping (zoals voorgesteld door vele religies) is door dit simpel feit al weerlegd:
Immers, als alle organismen op hetzelfde moment gecreëerd zouden zijn geweest, zou dit ook uit het fossielenbestand moeten blijken. Dit is niet het geval. Soms beweren creationisten dat, tijdens een zondvloed, "onderontwikkelde organismen het eerst sterven". Dit verklaart niet waarom vissen in alle lagen terug te vinden zijn, en waarom een muis in hogere lagen teruggevonden wordt dan een trilobiet (een zeedier). De evolutietheorie verklaart dit wel.
"Evolutie is maar een theorie."
Correct, maar indien deze stelling als argument tegen de evolutietheorie gebruikt wordt, wijst dit op het niet kennen van de betekenis van een wetenschappelijke theorie. In de wetenschap is een theorie een hypothese (stelling) waarvoor bewijs gevonden is. Zo is "God heeft alles in zijn hedendaagse staat geschapen" slechts een hypothese, omdat er geen bewijs is. Voor evolutie is er wel bewijs, dus is het een bewezen hypothese of wetenschappelijke theorie. Evolutie is momenteel de beste verklaring van de huidige biodiversiteit. Vindt iemand een konijnenfossiel van 500 miljoen jaar oud, of een 3 miljard jaar oude gewervelde, dan is de theorie weerlegd. Een wetenschappelijke theorie kan trouwens ook voorspellingen maken. Zo voorspelde de evolutietheorie dat er ergens een visachtig organisme moest zijn met poten, en dat fossiel is daadwerkelijk gevonden (Tiktaalik)! Creationisme daarentegen kan helemaal niets voorspellen en is daarom ook niet wetenschappelijk.
"Er zijn geen tussenvormen gevonden."
Elk fossiel is een tussenvorm. Met elke tussenvorm die gevonden is, moeten er volgens dit 'argument' telkens twee nieuwe gevonden worden. Bijvoorbeeld soort 5 en soort 7 worden gevonden. Men vindt fossiel 6, dat verwantschap tussen 5 en 7 aantoont. Dan moet er dus ook een fossiel 5,5 en 6,5 gevonden worden, waarna op hun beurt weer 5,25, 5,75, 6,25, 6,75 enzovoort. Fossiele tussenvormen van vis naar amfibie, reptiel naar vogel en reptiel naar zoogdier zijn wel degelijk gevonden.
"Als mensen afstammen van apen, waarom zijn er dan nog apen?"
Mensen stammen niet af van apen, maar hebben een gemeenschappelijke voorouder. Zo hebben chimpansees en mensen een voorouder x, die zo'n 6 miljoen jaar gelede opsplitste in de chimpansee en de mens (klik). Deze voorouder x had ook weer een gemeenschappelijke voorouder met de gorilla, enzovoort. Uiteindelijk zou je er op uit moeten komen dat al het leven op Aarde uit één eencellige voorkomt.
"Uit een ongeleid proces kan nooit iets ingewikkeld als een oog voortkomen."
Fout. Op deze pagina wordt de evolutie van het oog beschreven. Een oog kan stapsgewijs uit één enkele lichtgevoelige cel ontstaan. Men moet hier niet eens gefossiliseerde ogen voor terug vinden, het volstaat om de verschillende soorten ogen van hedendaagse organismen te bestuderen
"Evolutie leidt tot complexere vormen."
Fout. Organismen passen zich aan hun omgeving aan, dit hoeft niet tot hogere complexiteit te leiden. Slangen zijn bijvoorbeeld hagedissen zonder poten, en vlooien hebben geen vleugels terwijl hun voorouders die wel hadden.